Normering

4.1 | Procedure: normering in drie stappen

In de besluitvorming ten aanzien van de normering zijn globaal genomen drie stappen te onderscheiden. Deze gelden bij alle examens in het eerste tijdvak.

De Cito-toetsdeskundige brengt advies uit aan de vaksectie en de vaksectie brengt advies uit aan de CvTE-leiding. Deze stelt vervolgens de normen vast. Elke partij heeft een eigen specifieke deskundigheid en een daarmee samenhangende specifieke inbreng in de besluitvormingsprocedure.

Stap 1: Advisering Cito-toetsdeskundige
Allereerst geeft de Cito-toetsdeskundige op basis van de geanalyseerde afnamegegevens een advies aan de CvTE-vaksectie. Dat advies wordt opgesteld voor de normeringsvergadering van de vaksectie en wordt het technisch normeringsadvies genoemd.
>> Zie ook: Hoofdstuk 5 | Equivalering

Stap 2: Advisering vaksectie
Vervolgens stelt de vaksectie een normeringsadvies op voor de CvTE-leiding. Dit gebeurt op basis van het advies van de Cito-toetsdeskundige én een vakinhoudelijke beoordeling van het examen en weging van binnengekomen reacties en commentaren. De vaksectie wordt geacht een normeringsterm te adviseren die men op basis van een vakinhoudelijke weging van het examen verantwoord acht. Dat advies kan ook buiten de grenzen van 0,0 en 2,0 vallen. De CvTE-leiding kan van het advies afwijken.

Stap 3: Vaststelling normering
De CvTE-leiding verzamelt alle adviezen en krijgt zo een overzicht over alle vakken, profielen of sectoren. De CvTE-leiding kan van de adviezen afwijken bij het vaststellen van de normering.

Bij de normering wordt ervan uitgegaan dat de combinatie van exameneisen en selectie van scholen in voorgaande jaren gericht op die eisen onder normale omstandigheden leidt tot een percentage onvoldoendes tussen de 15 en 35. Dat blijkt redelijke gemiddelde slaagkans te bieden en een redelijk 'voordeel van de twijfel'. Mocht uit equivalering of uit andere gegevens een percentage onvoldoendes voortvloeien dat lager is dan 15 of hoger dan 35, dan is dat een zeer belangrijk punt van aandacht.

Als, bijvoorbeeld door equivalering, het percentage onvoldoendes fors hoger wordt dan 35, dan wordt de situatie zorgvuldig in overweging genomen. Is bijvoorbeeld sprake van een nieuw programma, dan wordt bezien of met een (tijdelijk) iets verhoogde normeringsterm enerzijds een duidelijk signaal kan worden afgegeven aan het veld omtrent het vereiste niveau, en anderzijds de gevolgen voor kandidaten wat worden gedempt. In dat geval wordt dat ook bericht aan veld en het ministerie van OCW. Is er geen sprake van een nieuw programma, dan zal in het algemeen de equivalering worden doorgevoerd en met OCW worden bezien in hoeverre maatregelen nodig en mogelijk zijn.

Een percentage onvoldoendes lager dan 15 werkt niet nadelig uit voor kandidaten maar is eveneens een aandachtspunt omdat daarmee de prikkel om te presteren kan wegvallen.

Indien de CvTE-leiding van plan is om af te wijken van het advies van de vaksectie, wordt deze vaksectie gehoord voordat de normeringsterm definitief wordt vastgesteld.

>> Terug naar: Hoofdstuk 4 | Hoe komt de normering tot stand?


Datum: 21 februari 2017